Het Schipperke is geen Belgische Herder (Groenendaeler) in miniatuur
Vergelijkende studie van de morfologie van de Belgische Herder en het Schipperke door toepassing van de ‘schaalwetten’
Dr. Robert Pollet
Hondenliefhebbers en (schoonheids)keurmeesters hebben altijd veel interesse gehad voor de morfologie (studie van de uitwendige lichaamsvormen) van de hondenrassen. Polymorfisme (veelvormigheid) is een wezenlijk kenmerk van de hond als soort. De morfologische verschillen op gebied van vorm, grootte, gewicht, enz. tussen de rassen onderling zijn inderdaad enorm. Deze grote variabiliteit is bij andere soorten niet terug te vinden. Om deze werkelijk eindeloze verschillen in rasvormen te kunnen kwantificeren en vergelijken, werden door wetenschappers en kynologen talrijke classificatiesystemen uitgedacht. In deze systemen worden de rassen beschreven en onderverdeeld in meerdere types of categorieën, zonder rekening te houden met de mogelijke tussencategorieën.
Deze morfologische classificaties of indelingen zijn beschreven in het hoofdstuk “Morfologie”.
Wat nu de drie types ‘langlijnig’, ‘kortlijnig’ en ‘middellijnig’ betreft, met andere woorden de morfologische classificatie van de rassen naar Baron en Dechambre, is het niet de verhouding van de lichaamslengte tot de schofthoogte die bepalend is voor deze classificatie. Wél bepalend is eigenlijk de verhouding van de oppervlakte van het lichaam tot zijn volume of gewicht. Bij langlijnige honden is deze verhouding eerder groot en bij kortlijnigen eerder klein. De graad van kortlijnigheid verhoogt wanneer de verhouding “oppervlakte / gewicht” vermindert voor een zelfde grootte of gewicht, en dus ook wanneer het gewicht stijgt bij een zelfde schofthoogte. Het omgekeerde geldt voor de graad van langlijnigheid. De verhouding “oppervlakte / volume” is hoog wanneer de vorm van een voorwerp of een organisme sterk verschilt van een bol, dus wanneer een organisme rank of slank is.
Veel auteurs zijn van mening dat al deze (verkeerd begrepen) morfologische termen eigenlijk niets betekenen en ons weinig leren en dat het dus beter zou zijn om uitdrukkingen of termen te gebruiken die iedereen begrijpt, zoals ‘slank’ voor ‘langlijnig’, ‘gedrongen’ voor ‘kortlijnig’ en ‘normale verhoudingen’ of iets dergelijks voor ‘middellijnig’. In de keurrapporten van Belgische Herders leest men regelmatig beschrijvingen zoals ‘middellijnig hoofd’, waar we helemaal niet wijzer van worden. We moeten ons zelfs afvragen of de Belgische Herder eigenlijk wel een zuiver middellijnige hond is (zie verder). Het zou beter en veel duidelijker zijn om in de keurrapporten te noteren ‘goed of typisch hoofd’. Dit moet kunnen volstaan om te zeggen dat het hoofd goed gevormd is, beantwoordt aan de rasvoorschriften (de standaard) en dus ‘typisch’ is. Wat het Schipperke betreft komt in de keurverslagen niet altijd tot uiting dat dit ras eigenlijk nog meer kortlijnig (gedrongen of compact) is dan een Vlaamse Koehond (Bouvier des Flandres), dus dat het Schipperke een ras is dat neigt naar het kortlijnige type en misschien zelfs sub-kortlijnig is (zie verder).
Regelmatig lezen we in (vooral Franse) keurverslagen van zowel Belgische Herders als Schipperkes de omschrijving ‘mooie middellijnige structuur’. Het besluit zou dus kunnen zijn dat Belgische Herders, maar ook Schipperkes typisch middellijnig zijn. Nochtans is enig scepticisme hier op zijn plaats. Zijn deze twee rassen wel ‘puur’ middellijnig? Is de Belgische Herder hiervoor niet wat te elegant en eerder een ras dat ‘neigt’ naar het middellijnige type? En is het uiterlijk van het Schipperke niet wat te robuust om zuiver middellijnig te zijn?
Nog altijd denken sommigen, volledig ten onrechte, dat het Schipperke een Groenendaeler (zwarte, lang-harige Belgische Herder) in het klein is. Nochtans, de anatomische bouw van deze twee rassen is nogal erg verschillend, en het Schipperke is met geen enkel ander ras vergelijkbaar. Spijtig genoeg zijn deze bedenkingen nu nog altijd actueel en pertinent. Tot vandaag denken inderdaad in heel de wereld nog altijd veel liefhebbers en keurmeesters van Schipperkes dat dit ras een Groenendaeler in het klein is, dus morfologisch (wat de bouw betreft) een Belgische Herder in klein formaat. Alhoewel Schipperkes en Belgische Herders een gemeenschappelijke voorvader hebben, met name een oud ras dat ‘Leuvenaar’ genoemd wordt, zijn de verschillen tussen deze twee rassen, alle verhoudingen in acht genomen, toch belangrijk. Kort geschetst komt het er op neer dat het Schipperke robuuster of steviger gebouwd is dan een Belgische Herder, wat zowel betrekking heeft op het lichaam (de romp), dus de borstomvang en de borstbreedte, als op het hoofd (schedel-breedte en snuitlengte). Het enige morfologische kenmerk dat bij Belgische herders en Schipperkes gelijk is, betreft misschien hun vierkante bouw (de lichaamslengte en de schofthoogte die gelijk zijn).
We kunnen nu proberen om aan te tonen dat de Belgische Herder en het Schipperke duidelijk verschillend van bouw zijn, wat vooral komt enerzijds door de elegantie van de Belgische Herder, wat een voor dit ras een belangrijk raskenmerk is, en anderzijds omdat bij het Schipperke, alhoewel in een kleiner formaat, zijn robuuste en stevige bouw essentieel is. Bij het Schipperke is inderdaad zijn lichaam tamelijk breed en gedrongen en wat het hoofd betreft, is de schedel (het voorhoofd) tamelijk breed en is de snuit is korter dan de schedel.
Om nu concreet te bewijzen dat het Schipperke werkelijk robuuster en meer gedrongen of compacter is dan de elegante Belgische Herder, zullen we dit morfologisch verschil kwantificeren, dus de grootte van dit verschil in bouw duidelijk maken, door toepassen van de ‘schaalwetten’. Hiervoor hebben we enkel de gemiddelde schofthoogtes en gewichten van onze twee rassen nodig. De schaalwetten hebben veel toepassingen en zijn vrij eenvoudig. Eigenlijk zijn het de ‘wetten van de kwadraten (tweede machten) en de derde machten’. De schaalwetten leren ons immers dat wanneer we een lengtedimensie van een lichaam variëren, de oppervlakte van het totale lichaamsoppervlak zal veranderen in het kwadraat, en het volume of het gewicht tot de derde macht. Deze wetten kunnen ook op dieren toegepast worden, indien hun vorm (morfologie) of hun verhoudingen dezelfde zijn en enkel hun ‘schaal’ (bijv. variaties in grootte of schofthoogtes) verschilt. Het spreekt vanzelf dat al de hondenlichamen eenzelfde densiteit (dichtheid) hebben en dat dus in de berekeningen volumes en gewichten onderling verwisselbaar zijn.
De schaalwet leert ons dat wanneer de grootte van een individu toeneemt, bijv. wanneer men de schofthoogte van een hond verdubbelt (x 2), dat zijn lichaamsoppervlakte vermenigvuldigd moet worden met 2² = 4. De oppervlakte vermeerdert dus tweemaal meer dan de lineaire dimensie. Wat het volume (of het gewicht) van deze hond betreft, waarbij we veronderstellen dat alle honden dezelfde densiteit hebben, moet er vermenigvuldigd worden met 2³ = 8. Het volume of het gewicht zullen dus tweemaal sneller toenemen dan de oppervlakte. Wanneer dus een lengtedimensie zoals de schofthoogte van een hond verhoogt, is er een belangrijke toename van de lichaamsoppervlakte, maar het volume en het gewicht nemen nog meer toe. Wanneer we de schofthoogte van een hond halveren, wordt zijn lichaamsoppervlakte gedeeld door vier (2²) en zijn volume of gewicht door acht (2³). Als men dus de grootte van een hond verlaagt, dan vermindert zijn oppervlakte, maar zijn volume of gewicht verminderen nog vlugger.
Laten we nu de gemiddelden nemen van de schofthoogtes en de gewichten van de Belgische Herders (BH) en de Schipperkes (Sch). In de rasstandaarden van het Schipperke worden de schofthoogtes niet vermeld, maar voor onze berekeningen namen we de resultaten van metingen en wegingen die we hebben uitgevoerd tijdens een rasspeciale.
Gemiddelden van de schofthoogtes: BH 61 cm; Sch 32,43 cm.
Gewichtsgemiddelden: BH 25 kg; Sch 5,78 kg.
Wanneer een Schipperke zo groot zou zijn als een Belgische herder, zou het 38,5 kg wegen. Anderzijds zou een Belgische Herder met de schofthoogte van een Schipperke 3,75 kg wegen
De resultaten van de berekeningen leren ons dat deze twee rassen morfologisch (qua lichaamsvorm, structuur en uiterlijk) in hoge mate verschillen. Ze tonen enerzijds aan dat het Schipperke veel kortlijniger (robuuster) is dan een Belgische Herder, en anderzijds dat een Belgische Herder veel minder kortlijnig en dus veel eleganter is dan een Schipperke.
We hebben, om het Schipperke met de Vlaamse Koehond te vergelijken, dezelfde op de schaalwetten gebaseerde berekeningen uitgevoerd als hoger. Dit gaf volgende resultaten:
Een Schipperke met de schofthoogte van een Koehond zou 43,39 kg wegen, wat aantoont dat een Schipperke nog iets kortlijniger is dan een Vlaamse Koehond, en anderzijds zou een Vlaamse Koehond met de schofthoogte van een Schipperke 4,56 kg wegen, wat bewijst dat een Schipperke, alle verhoudingen in acht genomen, kortlijniger is dan een Bouvier. Dit is misschien een nogal verrassend resultaat.
Dezelfde berekeningen kunnen uitgevoerd worden voor andere rassen zoals de drie Duitse Schnauzerrassen, met name de (middenslag) Schnauzer, de Riesenschnauzer en de Dwergschnauzer, die worden beschreven in drie fundamenteel dezelfde standaarden, waarin de schofthoogtes en de gewichten verschillen. Deze drie standaarden bepalen dat de Riesenschnauzer en de Dwergschnauzer resp. een vergroot en een verkleind evenbeeld moeten zijn van de Schnauzer, wat eigenlijk in werkelijkheid niet zo is en als na te streven lichaamsbouw ook niet haalbaar. De Duitse Spits (Duitse Keeshond) en de Poedel zijn ook rassen die uit meerdere variëteiten (grootte-slagen) bestaan, maar enkel de schofthoogtes en niet de gewichten worden in deze twee standaarden vermeld. We denken niet dat de lichaamsbouw die beschreven wordt of vermeld staat in deze twee standaarden in overeenstemming is met de schaalwetten. Het mag niet volstaan om in de rasstandaarden enkel te vermelden dat de gewichten van de grootte-variëteiten moeten overeenstemmen met hun schofthoogtes. Men kan zich zelfs afvragen of het wel normaal of realistisch is om in de standaarden van de Schnauzers, de Duitse Keeshonden of de Poedels voor te schrijven dat al de grootte-variëteiten dezelfde lichaamsverhoudingen moeten hebben. Men weet immers dat bij andere soorten (zoals paarden) met verschillen in formaat (grootte en gewicht), de lichaamsverhoudingen erg verschillen. In het algemeen hebben kleine dieren of miniatuur-exemplaren (dwerg-) ten opzichte van hun grotere broers een breder lichaam, een krachtiger beendergestel en een korter hoofd met een breder voorhoofd. Wat verder de Collie en de Sheltie betreft, mag niet beweerd worden dat de Sheltie een Collie in miniatuur is, wat velen hierover ook mogen denken.
De toepassing van de schaalwetten maakt duidelijk dat veel standaarden van rassen met meerdere grootte-slagen zouden moeten herwerkt worden.
Gelukkig echter hebben we wat twee Belgische rassen betreft kunnen bewijzen, steunend op resultaten van metingen en wegingen en met behulp van de ‘schaalwetten’, dat het Schipperke helemaal geen Belgische Herder is in klein formaat. Deze twee rassen hebben weliswaar een gemeenschappelijke voorouder, met name de ‘Leuvenaar’, maar het Schipperke is een herdershondje geworden dat in verhouding robuuster en steviger gebouwd is dan een Belgische Herder, wat zowel geldt voor het lichaam (romp) als voor het hoofd van het Schipperke.
Ten slotte willen we hier nog wat uitleg geven over het gebruik van de morfologische term cob(by). Het is een term afkomstig uit de Engelse ‘paardentaal’. Deze term is bedoeld voor een stevig gebouwd paard met ronde vormen. ‘Cob’ betekent eigenlijk ‘een ronde massa’ of ook nog ‘een gespierd en gedrongen paard, met korte ledematen en stevig beendergestel’. Alhoewel nog niet zo lang geleden bepaalde keurmeesters regelmatig een hond ‘mooi cob’ vonden, komt deze term nu nog maar weinig voor in keurverslagen. In de middens van de Belgische Herder en ook van het Schipperke werd vroeger deze term al te dikwijls verkeerdelijk gebruikt, wanneer men wilde zeggen dat een hond mooi vierkant is. Toch is het maar al te duidelijk dat noch het Schipperke, noch de elegante Belgische Herder beschreven moeten worden als cob. Het gebruik van deze term in de betekenis van ‘vierkant gebouwd’, of om een hond te beschrijven die compact en gedrongen of kortlijnig is, moet absoluut vermeden worden. De term is immers verwarrend, want ‘cob’ en ‘vierkant gebouwd’ zijn twee totaal verschillende zaken. Dat een hond vierkant gebouwd is betekent helemaal niet dat hij ook ‘cob’ is. Er bestaan voldoende andere termen die door keurmeesters, indien nodig, kunnen gebruikt worden in de plaats van ‘cob’. In het Engels bestaan de synoniemen ‘compact’, short-bodied’, ‘thick-set’, ‘stocky’ en ‘blocky’, en in het Nederlands ‘compact’, ‘gedrongen’, ‘geblokt’, ‘massief’ en‘stevig’, en eventueel ‘plomp’ of ‘log’.